zondag 25 oktober 2009

Een paar boerenschoenen (een valstrik)

In het Gentse S.M.A.K. loopt een grote retrospectieve tentoonstelling gewijd aan het werk van Michel François. Maar dat is een te museale formulering. Michel François heeft de zalen op de eerste verdieping van het S.M.A.K. bezet en naar zijn hand gezet, ze veranderd in vertrekken waarin de beschutting, de geborgenheid maar ook de kneuterigheid van een huis worden opengebroken.

De bezoeker krijgt, zoals in musea wel vaker gebeurt, een plattegrond mee om zich te oriënteren. Ik zag veel bezoekers meer naar de plattegrond kijken dan naar wat tentoongesteld is. Op zoek naar een houvast? Feit is dat de titel er niet om liegt: Plans d'évasion. Op de achterkant van de plattegrond een fragment uit een interview met Michel François waarin hij verwijst naar het bizarre huis van bewaring van Bioy Casarès (Morel's uitvinding): 'voor de toeschouwer[s] is er niets dat hen verbiedt te vluchten [anders vertaald: niets dat hen belet te ontsnappen], er zijn geen onoverbrugbare omheiningen'.



Zaal 8A is zo goed als helemaal ingenomen door een recente installatie met cactussen, polystyreen, hout en flessen, Psycho Jardin (cactus), een zentuin met weerhaken. Het onbehagen dat je bij het bekijken van die hoogst kunstmatige tuin overvalt – de vleesgeworden onvruchtbaarheid – verdwijnt als je in een hoek van de zaal een paar van stro gemaakte laarzen ziet staan. De goudgele warmte van het stro dat boeren vroeger in hun klompen droegen terwille van de betere isolatie, lijkt hier het schoeisel zelf geworden. Onwillekeurig krijg je gevoelens van herkenning, van welbevinden. Het blanke hout met knoesten waarop ze daar in de hoek staan, draagt er het zijne toe bij.



Geen kunstwerk komt uit de lucht vallen, geen museumbezoeker is een onbeschreven blad. Op het begeleidende vouwblad wordt er extra op gewezen: 'De kunst van Michel François mag dan erg fysiek en visueel zijn, ze wordt steeds gestimuleerd door een ondergronds netwerk van culturele referenties, stukjes vertellingen en ideologische principes.' Ogenblikkelijk verschijnt voor je inwendige oog Een paar schoenen (1886) van Vincent van Gogh.



Martin Heidegger, de wijsgeer die de taal het huis van het zijn noemde, heeft er in De oorsprong van het kunstwerk beroemde bladzijden aan gewijd. Zoekend naar 'het tuigachtige van het tuig', kiest hij een paar boerenschoenen, gekenmerkt door hun dienstigheid. Heidegger verwijt Van Gogh bijna dat hij op zijn schilderij die context van hun gebruik weglaat, al geeft hij toe dat ze er sporen van vertonen. 'Uit de donkere opening van het uitgetrapte binnenste van het schoeisel staart het afmattende van het altijd maar werken. In het onverslijtbaar degelijke van deze zware schoenen ligt de taaie volharding opgehoopt van de langzame tred door de langgerekte en altijd eendere voren van de akker waar een gure wind op staat. Aan het leer kleeft het vochtige en het vette van de grond. [...] Aan de aarde behoort dit tuig toe en in de wereld van de boerin is het geborgen.' (vert. Mark Wildschut en Chris Bremmers) De schoenen, waar de boerin nauwelijks over nadenkt, zijn vooral betrouwbaar, zegt Heidegger. 'Krachtens die betrouwbaarheid staat de boerin middels dit tuig in contact met de zwijgende roep van de aarde; krachtens de betrouwbaarheid is zij zeker van haar wereld.'

Het kunstwerk van Van Gogh doet ons pas inzien 'wat het schoeisel in waarheid is': de onverborgenheid van het zijnde. 'Een zijnde, een paar boerenschoenen, komt in het werk in de openheid en het licht van zijn zijn te staan. Het zijn van het zijnde komt in het bestendige van zijn schijnen.' (Dit laatste begrijp ik nog nauwelijks. Wel is me in de beschrijving van het boerenleven Heideggers serieuze 'Blut und Boden'-gehalte opgevallen.) Uit Van Goghs afbeelding van het paar schoenen leidt de wijsgeer het wezen van de kunst af: ze stelt ons in staat 'het zijn van het zijnde te denken'. Het zich-verbergende van dingen wordt gelicht. 'Dit soort licht voegt zijn schijnen in het werk. Het in het werk gevoegde schijnen is het schone. Schoonheid is een wijze waarop waarheid als onverborgenheid weest.'



Terug naar de strooien laarzen van Michel François. Is ook dit kunstwerk 'een worden en geschieden van de waarheid'? Durft de bezoeker nog wel dichterbij te komen? Een beetje verward door de kunstmatigheid van de psycho-tuin, waar op de stekels van de cactussen bolletjes polystyreen zijn geprikt, doet hij dat spontaan, aangetrokken door de bruingele warmte die herinnert aan een 'beddeken van stro'. De bezoeker bukt zich, denkt wat gefrustreerd aan de algemene museumwaarschuwing om met de ogen en niet met de vingers te kijken, hij voelt de neiging opkomen het kunstwerk aan te raken, lijkt het prikkelende stro al te ruiken – tot hem 'de aankomst van de waarheid van het zijnde als een zijnde' geschiedt en hij merkt dat wat hij voor stro hield ...



... een kluwen elastiekjes is, bevestigd op twee laarsvormige stukken plaaster. Een waarheid stekeliger dan de cactussen in de tuin die hem afschrikte. Anders dan Heideggers boerin, is hij niet langer zeker van zijn wereld.

N.a.v. Michel François, Bottes élastiques (1991) in de tentoonstelling Plans d'evasion, S.M.A.K., Gent (tot 10-01-2010)

zondag 18 oktober 2009

'De naturel'

In Baarle was het, voor de negende keer, weer zover: tijd voor Grensincidenten in taal, een initiatief van de provincies Antwerpen en Noord-Brabant waarbij op een zondagochtend taalkenners of -liefhebbers uit Noord en Zuid van gedachten wisselen over facetten van hun gemeenschappelijke taal. Klopt dat laatste nog? Is er nog echt één Nederlandse standaardtaal of is het al taalvariatie, tussentaal en taalverloedering wat de klok slaat? De titel van deze ontmoeting was Het einde van de standaardtaal? maar zoals wel vaker gebeurt namen niet alle sprekers het zo nauw met het thema en bereden ze hun eigen stokpaardjes.

Moderator Jos Borré (een van die 5% sprekers bij wie je niet kunt horen uit welke streek hij komt, behalve dat hij een Vlaming is) gaf het woord aan een dame die tussen 1962 en 1974 in het dagelijkse korte tv-programma Hier spreekt men Nederlands samen met Joos Florquin en Fons Fraeters de dialectsprekende Vlamingen leerde hoe mooi en natuurlijk Algemeen Beschaafd Nederlands kon klinken: Annie Van Avermaet. Ze verwees naar de recente discussie over het taalgebruik van acteurs in tv-series – als we geen tussentaal spreken, is dat slecht voor 'de naturel' (dixit Michaël Pas) –, naar het afvoeren van vakken als dictie en taalbeheersing op conservatoria en in andere scholen, en hield een warm pleidooi voor een informele standaardtaal, zij het dan in een eigen Belgische variant met het VRT-Nederlands als norm. Eenheid in verscheidenheid was haar leuze, maar op tussentaal had ze het duidelijk niet begrepen.

Lexicoloog en lexicograaf Piet van Sterkenburg, jarenlang hoofdredacteur van het WNT en de Van Dale Hedendaags Nederlands, somde een aantal veranderingen in het taalgebruik van de Nederlandse media op: het overwicht van de Randstad met de verschuiving van v naar f en van z naar s, de opvallende extra diftongering van klinkers, de Gooise R (de r klinkt als een j, of blijft soms helelemaal achterwege), het verleggen van de klemtoon van woorden naar voren (diverse, absoluut, cultureel). Niet alleen de uitspraak, ook de woordenschat verandert in de media, parallel met de informalisering van de samenleving. Verder sprak hij ronduit van verharding en verhuftering, en liet merken dat hij niet gelukkig was met de toenemende tolerantie voor krachttermen en grof taalgebruik dat hij zowel bij nietsontziende politici (Wilders' 'kopvoddentaks') als bij als hoertjes geklede protesterende studentes in Den Haag ('Ik betaal anaal / mijn doctoraal') ziet opduiken.

'Feiten, geen meningen', was het motto van de derde spreker, prof. Joop van der Horst van de KU Leuven. In de titel van zijn powerpointpresentatie had hij het vraagteken achter 'Het einde van de standaardtaal' bewust weggelaten. Historisch is de standaardtaal een verschijnsel van de renaissance, een kunstmatige verkaveling van het continuüm dat talen in Europa vormen. Door de klemtoon op de geschreven taal en om politieke redenen is dat continuüm tussen de 16e en 19e eeuw netjes opgedeeld. De standaardtaal is eigenlijk een hek in een weide (zie foto) waarbinnen je hetzelfde moet praten en dat invloeden van buiten (voor het Nederlands gallicismen, germanismen en anglicismen) moet weren. Grammatica's en woordenboeken houden de standaardtaal in stand. De democratisering van de samenleving en de door de techniek gewijzigde verhouding van schrijf- en spreektaal – die laatste is opgewaardeerd – hebben ervoor gezorgd dat taal sinds 1970 flink divergeert. Het 'hek' is een stuk liberaler geworden. Afkeurenswaardig (hier sijpelde dan toch een mening door) vindt hij die ontwikkeling niet: het AN was vroeger een zaak van een elite, weliswaar een waar je toe kon gaan behoren, maar toch nog steeds beperkt tot 40% van de bevolking. 'De overige 60% moest zwijgen. Ik geloof dat er nu meer en beter wordt gecommuniceerd.'

De laatste spreker, taalduivel-doet-al (alg. Belg. Nedl.) Wim Daniëls, nam de microfoon in de hand en liet zijn licht schijnen op het verschijnsel jongerentaal. Die bestaat pas sinds 1900, al bestond er daarvoor wel studententaal. Jongerentaal kwam op zodra leerlingen naar de middelbare school konden en zich wilden onderscheiden van volwassenen. Er zijn mooie voorbeelden van die erg vlug wisselende taal te vinden in jeugdboeken als H.B.S. tijd van Joop ter Heul (Cissy van Marxveldt) en De knalclub van 3A (D. Hans). Maar net als de standaardtaal vervaagt nu ook de jongerentaal. Haar functie is niet meer zich te onderscheiden van volwassenen maar jongeren te onderscheiden naar muziekvoorkeur. Verwijzend naar zijn oude moeder – die haar dorp haast nooit verlaten heeft en haar hele leven alleen dialect heeft gesproken, tot ze niet langer 'romme' bij de melkboer kon kopen en in de supermarkt het woord 'melk' leerde – pleitte Daniëls ervoor niet krampachtig aan grenzen vast te houden en de creativiteit van de taal vrijuit te laten spelen.

Op de vraag van Borré aan de zaal, hoeveel aanwezigen de Nederlandse nationaliteit hadden, stak zowat 75% de hand omhoog. Vlamingen hebben zich blijkbaar aan het AN ontworsteld en hun dialect afgeleerd. Op weg naar de standaardtaal zijn ze in tussentaal blijven steken.

– 'Allee gij, heddegij daar iet tege?'
– 'Eigenlijk wel, ja.'

maandag 12 oktober 2009

donderdag 8 oktober 2009

Genobelde ontheemding

Vanwege de taalkracht waarmee ze 'landschappen van ontheemding' oproept, krijgt Herta Müller de Nobelprijs voor Literatuur 2009. Vele jaren geleden heb ik twee boeken van haar gelezen en besproken. Vreemd: hoewel ik er best over te spreken was, heb ik ze niet bewaard. Misschien waren ze gewoon te schrijnend en volstond de herinnering eraan. Of Herta Müllers werk belangrijk genoeg is om er de Nobelprijs aan toe te kennen, is een andere vraag. Daarvoor zou haar oeuvre ruimer van visie en breder van thematiek mogen zijn. Maar het is geen geheim dat het Nobelcomité zich dikwijls door ideologische en/of politieke overwegingen laat leiden: twintig jaar Val van de Muur, de beweging van Oost naar West ... Omdat Herta Müller echter zeker lezers verdient – in Amerika werd al gereageerd met 'Herta who?' – hierbij de recensies uit Boekengids van respectievelijk november 1992 en december 1993.

Reizigster op één been (vert. Gerda Meijerink, De Geus, 1992) is het eerste boek dat de Duitstalige Herta Müller (*1953) schreef na haar vertrek uit Roemenië. Het verscheen in 1989 in de Bondsrepubliek. Irene, een vrouw van 35, verlaat na een ontmoeting met de Duitser Franz haar dictatoriaal geregeerde land. Ze emigreert naar West-Berlijn, waar ze een flat huurt en het Duitse staatsburgerschap aanvraagt. Ze heeft een onberekenbare relatie met Franz en zijn vriend Stefan, en gaat intens om met de homoseksuele Thomas. Het boek beschrijft echter vooral haar diep gewortelde vervreemding tegenover mensen en dingen. Irene observeert haar omgeving als door een glazen wand, buitengewoon scherp, maar afstandelijk. De vertrouwde samenhang waarin alles zijn vaste plaats heeft, is voor haar weggevallen. Innerlijke wereld en buitenwereld worden verwisselbaar. De vrouw leeft met een gevoel van voortdurende onzekerheid en angst, en lijkt uit twee personen te bestaan.

Het werk is geestesverwant met Hofmannsthals Brief van Lord Chandos en Rilkes Aantekeningen van Malte Laurids Brigge. De vervreemding wordt hier in concrete, pregnante zinnen opgeroepen. Het boek lijkt met een etsnaald geschreven. Omdat een intrige zo goed als ontbreekt, verloopt de lectuur haast even moeizaam als het leven dat de hoofdfiguur leidt. Wie de moeite niet schuwt, krijgt een uitzonderlijk indringend beeld van een ongewone gemoedstoestand.

In De vos was de jager (vert. Ria van Hengel, De Geus, 1993) neemt de Duitstalige Roemeense schrijfster opnieuw het land onder de loep dat ze in 1987 verliet. In korte, beklemmende hoofdstukken roept ze het leven in het Roemenië van Ceauşescu op: de armoede en het gesjoemel om aan waren te komen, de stroomrantsoenering en de desolate omgeving, het machtsmisbruik en het opportunisme, de terreur van de geheime dienst en de wanhoop van de burgers. De intrige die gebroken door deze taferelen loopt, gaat over twee jonge vrouwen. Clara, werkzaam in de draadfabriek, begint een relatie met een advocaat die voor de geheime dienst blijkt te werken. Haar vriendin, de onderwijzeres Adina, wordt bespioneerd en getreiterd door diezelfde Securitate. Ondanks de verwijdering tussen hen waarschuwt Clara Adina voor een arrestatie. Adina kan met haar vriend Paul vluchten naar een dorp in het zuiden. De dood van de dictator zorgt voor een korte euforie, maar veel verandert er niet.

De auteur maakt het de lezer niet gemakkelijk; hij moet de soms sureëel opgeroepen werkelijkheid zelf reconstrueren. Müller vervreemdt voortdurend de vertrouwde waarneming, lost haar op in een veelheid van haarscherp getekende details, ongewone indrukken en veruitwendigde gevoelens. Het taalgebruik met zijn gedurfde beeldspraak en bizarre personificaties herinnert aan de vervormingen en de emotionele geladenheid van het expressionisme. Het aaneenrijgen van simultane gebeurtenissen wijst in dezelfde richting. Toch ontbreekt hier elk spoor van pathetiek. Een boek aan de grens van het leesbare, maar van een uitzonderlijk hoge literariteit. Wie doorbijt, zal het verstarde leven in een dictatuur als het ware aan den lijve ervaren.