woensdag 16 februari 2011

vrijdag 4 februari 2011

Het ware beeld

Terwijl ik in een klaslokaal de scheurkalender update, valt mijn oog op de naam van de heilige die op 4 februari wordt gevierd: 'H. Veronica, patrones der fotografen'. Ik hou wel van zulke verbinding van oud en nieuw. De zweetdoek die Veronica in een reflex van medeleven gebruikte, de afbeelding die Christus' gelaat erop bleek te hebben nagelaten, de zelfs ziekten genezende kracht die volgens de legende van het kijken naar het vereerde doek uitging ... ze mogen tot een ver verleden behoren, maar met beelden en afbeelding zijn we nog lang niet klaar.

Veronica's zweetdoek heeft natuurlijk wat voor op de meeste afbeeldingen: hij is spoor (index) en gelijkenis (icoon) tegelijk, en meteen ook een teken (symbool) voor de verheerlijking van het 'verlossende' lijden in het christendom. Het volk, nooit zo dom als waar het voor wordt gehouden, vierde er ook zijn (gebrek aan) etymologische kennis op bot, Latijn en Grieks vermengend en een anagram toe. Veronica, die naam moest wel een voorteken zijn van de beloning die ze voor haar goede daad kreeg. Vera icon, waar beeld.

Of portretten iemands 'ware' aard kunnen uitdrukken, is een ernstig punt van discussie. Dat veel mensen foto's van (al dan niet overleden) familieleden en vrienden bij zich in de huiskamer plaatsen, lijkt me vooral een plaatsvervangende functie te hebben, een uiting van 'nabij willen hebben' en 'graag zien', ook al is iemand er (even) niet (of nooit meer). In de gebruikssfeer, bij de dienst bevolking bijvoorbeeld, dienen portretfoto's ter identificatie. Als de foto niet gelijkt, wordt ze afgewezen. Of ze behoren, in media en reclame, een publiek figuur (nog) meer glamour te geven. Is de foto niet flatterend genoeg, dan wordt hij verworpen of geretoucheerd.

Thuis zoek ik een opmerkelijk fotoboek van Martijn Doolaard (*1966), dat vorig jaar bij uitgeverij Voetnoot is verschenen. De titel ervan is al even bevreemdend als het zeventigtal zwart-witte 'portretfoto's' die het bevat: Crime passionnel. Het valt me op hoe in de artistieke fotografie een portret lang niet identificeerbaar of glorieus hoeft te zijn. Onder elk portret staat wel een voornaam, een initiaal van de familienaam, een beroep of een hoedanigheid en een afkorting van hun land − het gaat dus om bestaande mensen − maar tegelijk zien de geportretteerden er niet uit. Hun hoofd of hun gezicht wordt slechts fragmentarisch weergegeven. Ze lijken op te rijzen uit een zwarte inktpoel. Delen van hun gezicht lijken weggevreten, de ogen (‘spiegels van de ziel’) verzegeld. Ze zijn soms gemetamorfoseerd tot bijna vormeloze wassen klompen, grillige puzzelstukken, schimmige lichtvlekken.



Een paar keren wordt een koppel weergegeven: vrijwel abstracte embryo’s van licht in duisternis, bijna niet te onderscheiden. Door extreme onscherpte, verhevigde schaduwwerking, een ongewoon laag of hoog camerastandpunt en de magie van de donkere kamer zijn deze gezichten vervreemd. Ze herinneren aan dodenmaskers (‘het leven is elders’), aan ongeloofwaardige foto’s van ‘geesten’, aan ondoordringbare No-maskers. En toch weet je: hier is een mens afgebeeld. Een namenlijst achteraan maakt vaak zelfs precieze identificatie mogelijk, maar als je sommige van die mensen kent, verbluft de afstand tussen het vertrouwde gezicht en Doolaards portret des te meer.

Kloppen de portretten dan niet? Zondigen ze ook tegen het principe van ‘innerlijke’ gelijkenis? Ik geloof dat ze nog een stap verder gaan en de pretentie van de afbeelding − het wezen van iemand of iets te kunnen vatten − onderuit halen: geen mens verbeelde zich een ander te kennen. Ondanks de onthutsende, ja zelfs monumentale indruk die deze beelden maken, lijken ze tegelijkertijd te wijzen op hun eigen willekeur: een momentopname te zijn van een van de honderden facetten die een mens (ieder mens) kan vertonen. Het verklaart het organische, vervloeiende karakter van veel van deze portretten, de eeuwige strijd erin tussen licht en donker.

Er zijn boeken die je niet kunt lezen maar alleen herlezen. De portretfoto’s van Martijn Doolaard, hoe ‘afstotelijk’ ze volgens de conventionele norm ook zijn, vragen om de blik niet weg te slaan, je afkeer te overwinnen en ze steeds opnieuw te bekijken. De inleiding van Eric Min situeert ‘De catastrofale portretten van Martijn Doolaard’ in de geschiedenis van de fotografie en van het schrijven en denken over fotografie (Baudelaire, Proust, Barthes). Het meest toepasselijk is de uitspraak van Kafka naar aanleiding van een nieuwe pasfotoautomaat in Praag: 'De fotografie bindt de blik aan de oppervlakte. Daardoor wordt het verborgen wezen verduisterd dat als een spel van licht en schaduw door de contouren van de dingen heen glanst. Zelfs met de sterkste lenzen kun je dat niet te pakken krijgen. Je moet er op het gevoel naar tasten.'