zaterdag 27 augustus 2011

Collegetijd: slot (Anamnese, 5)


Het voorlaatste jaar heet, nog volkomen terecht, de poësis. Hun klasseleraar, pater Leo Vandekerckhove, moet al zowat zestig zijn, maar dat zou je hem niet nageven. Op het ingesloten speelplein wil hij nog wel 's met lichtjes opgetrokken wapperende soutane met de jongens mee een balletje trappen. Beweeglijk is hij, tot in zijn mimiek toe. Voor de klas staan is voor hem optreden, als een acteur. Nu en dan chargeert hij, wat de jongens met zin voor karikatuur wel bevalt. Als iets hem niet bevalt, gooit hij zijn hoofd achterover, knijpt hij de ogen halfdicht, trekt hij zijn mond tot een pijnlijke grimas en voert hij zijn rechterhand naar zijn hartstreek. Soms laat hij daarop nog een lang aangehouden hoofdschudden volgen, met intussen weer diep gebogen hoofd.

Zo trekt hij ten strijde tegen leerlingen die er met hun pet naar gooien, maar vooral tegen de nieuwigheden en de democratisering die in die jaren steeds feller de kop opsteken. Hij schampert over Nederland en het Frankrijk van mei '68 – 'z'hebbn daar ándere katten te gheselen!', maakt zich druk over stilaan uit de kast komende 'hoo-moo-seks-u-wee-len' (een woord dat hij vol spot uitspreekt), vertelt met een mengsel van afschuw en verdriet over zijn oud-leerling Jef Geeraerts, die hem een van zijn Gangreen-romans heeft gestuurd. ''k Heb het een keer bekeken en het boek gelijk in de prullenmand gegooid: 't is ne vuile pitou!' Op indirecte wijze sijpelt de veranderende wereld het klaslokaal binnen. Doordat hij nooit een blad voor de mond neemt – 'Maak dat de ghanzen wijs!' – krijgen zijn leerlingen oog voor het onderscheid tussen wat iemand zegt en hoe hij het zegt, tussen feiten en gekleurde meningen. Ze doorzien zijn retorische truc wanneer hij na een volgens hem overduidelijk godsbewijs en moe van het discussiëren een paar sceptische leerlingen toebijt: 'Ghe moet niet veel verstand hebbn om dat te beghrijpn!'

In hem alleen een strijdbare conservatief zien zou onrechtvaardig zijn. Net als zijn grote voorbeeld Guido Gezelle spreidt Vandekerckhove een gezonde dosis anarchisme tentoon door buiten de lijntjes van de vakken te kleuren. Hij geeft op meeslepende wijze Nederlandse en Franse literatuur. Zijn verdriet om Baudelaires zondig leven belet hem niet om zijn enthousiasme over diens poëzie de vrije loop te laten, al ruimt hij natuurlijk ook veel plaats in voor de lyrische Péguy en Claudel. Onvergetelijk zijn z'n lessen over Guido Gezelle, die hij uiteraard met West-Vlaamse tongval laat klinken, een aanleiding voor de Tieltenaar die hij is om uit te pakken met een auteur van wie ook toen niemand had gehoord, Warden Oom.

Elke dag laat hij hen een gedicht(fragment) uit het hoofd leren, niet alleen in het Nederlands en Frans, ook in het Engels, Duits en Italiaans. Wie hapert, mag de volgende dag opnieuw komen tot hij het moeiteloos beheerst. Dat je de tekst van Shakespeare, Rilke of Petrarca nauwelijks of maar half begreep, deed er niet toe. Daar is mijn fascinatie voor het vertalen ontstaan en de instemming met de uitspraak van T.S. Eliot 'Genuine poetry can communicate before it is understood.' Als er inspectie kwam, hoorde ik later, werd hij plots 'ziek'. Ik vermoed omdat hij in eerlijk zelfbesef wist dat het geen zin had zijn bevlogenheid met een gewone lat te laten meten.

Een sluwe gril van het lot wil dat ze in retorica een jonge, pas gewijde jezuïet als klasseleraar krijgen. Pater Jan De Vos straalt de nieuwe tijdgeest uit: hij staat niet meer voor de klas, maar gaat zitten, spreekt zijn leerlingen vriendelijk aan, daagt hen uit om mee te denken, verwacht mondige wezens, bijna gelijken. Sommigen vinden hem eerst wat 'soft', vergeleken bij de vaak autoritaire, zelfverzekerde leraren in de voorgaande jaren. Wat hij aan twijfel en aarzeling demonstreert, blijkt algauw het waarmerk van de kritische intellectueel, die — dat wordt tussen de regels merkbaar — een eitje te pellen heeft met de eerbied voor autoriteit die te lang in zijn orde, aan de universiteit en in de samenleving bon ton is geweest.

In plaats van de thomistische godsbewijzen leest hij met hen hoofdstukken uit Harvey Cox, De stad van de mens. Hij toont hun Edipo Re en Teorema van Pasolini en als ze weten dat hijzelf niet onaardig gitaar speelt en zingt, krijgen ze het gedaan dat ze met de klas in een Brusselse bioscoop naar Woodstock gaan kijken. Wanneer ze dan ook nog in de KVS een opvoering van Hugo Claus' stuk Vrijdag bijwonen en een klasfuif organiseren waarbij ieder een meisje mag meebrengen (en de pater zijn jonge zus), is voor sommige ouders de maat vol. De Vos laat zijn leerlingen niets merken van de tegenwind die hij krijgt. Deze 'querelle des anciens et des modernes' speelt zich achter de schermen af. Enkele jaren later zal hij vertrekken naar Mexico, bij de indianen de bevrijdingstheologie in de praktijk brengen, de orde verlaten en trouwen.

Hun laatste schoolretraite, misschien heten ze al bezinningsdagen, beleven ze in het pas gebouwde, modernistische Godsheide bij Hasselt. Geen van de jongens blijkt een geestelijke roeping te voelen. De meesten zullen na de vakantie voor advocaat, dokter, ingenieur of leraar studeren. Ze beseffen maar half hoe geprivilegieerd ze zijn – om wat ze kunnen gaan doen en om wat ze meegekregen hebben.

woensdag 10 augustus 2011

Beenhouwer


Toen we uit Brabant als economische vluchteling naar de Kempen migreerden, bleef de cultuurschok niet beperkt tot het vruchteloos speuren naar berg en dal, loofbomen en kromme straten. Ook onze taal verraadde onze vreemde afkomst.

Toen T., zoals we dat in Brabant gewoon waren, af en toe het woord ‘beenhouwer’ gebruikte, kwam prompt de repliek: 'Ah, den beenhouwer – da’s een goei: hij geeft het vlees en houdt het been'. (‘Houden’ is in het Kempense dialect nu eenmaal iets als ‘haauwe’. Dat ‘houwen’ ook ‘slaan’ of ‘hakken’ kan betekenen, speelde blijkbaar geen rol.) Sindsdien zeggen we netjes ‘slager’, zoals iedereen.

dinsdag 2 augustus 2011