zaterdag 8 november 2014

zaterdag 1 november 2014

Sterfbed (Anamnese, 9)


Uit een dagboek, 1995


Zaterdag 14/1. Samen met T. op bezoek bij mama in het ziekenhuis, waar ze sinds dinsdagavond 3/1 ligt. Vocht op de longen, de diuretica helpen niet goed, en daarbij nog uitzaaiingen in de longen. Zonder zuurstof wordt ze snel weer kortademig. De moeheid neemt elke dag toe, ze slaapt ook slecht. Woensdag heeft ze de ziekenzalving gekregen: ‘Nu ben ik helemaal klaar.’ Voordien was ze nog zelf van zaal 284 naar de eenpersoonskamer 283 verhuisd. De dokter zei: ‘We kunnen niet veel voor uw moeder doen.’

Ze is er veel slechter aan toe dan gisteren, sluimert altijd weer in, spreekt moeilijk. Haar bruine ogen zijn hun kracht kwijt en ze is mager. Haar poetsvrouw is op bezoek. Ze heeft geluk gehad die laatste jaren, met al die mensen die om haar gaven. Als ze spreekt, gis ik hardop wat ze zou kunnen zeggen. Ze knikt als het juist is. Af en toe hou ik haar warme hand vast. Moeizaam versta ik wat ze zegt: iets over juwelen op de slaapkamer, over mensen uit de buurt om na de uitvaartmis mee te vragen. Eten wil ze niet meer.

Gisteren heeft ze tegen E. gezegd: ‘Bid en vraag onze lieve Heer dat hij voor best doet.’ Enkele dagen geleden: ‘Ik hoop dat het niet te lang duurt.’ Ze heeft altijd gezegd: ‘Ik zou niet graag plotseling sterven, maar alleen een paar dagen ziek zijn.’ Als ik de kamer uitga, kijk ik nog eens naar haar: ze zit mooi rechtop en kijkt als het ware ontspannen.

Zondag 15/1. Alleen bij mama, die nu in bed ligt en bijna de hele tijd slaapt. Ze herkent me gelukkig nog als ik bij haar kom, prevelt met zwaardere stem dan anders 'Ejik'. Haar ogen doet ze maar half meer open, er ligt een waas over. Spreken kan ze nog nauwelijks. Volgens de verpleegster heeft ze alleen nog wat soep gedronken, maar verder drinkt ze haast niets meer, kan ook niet plassen, hoewel ze vocht krijgt toegediend. ‘Ze gaat erg achteruit.’

Ik zit bij haar aan bed, lees wat, hou haar hand vast, hoor haar ademen met licht geopende mond. Twee verplegers komen haar wat meer overeind zetten. Om vijf uur laat ik haar uit een plastieken beker een beetje lindethee drinken waar ze gisteren om heeft gevraagd, maar ik ben bang dat ze zich verslikt.

Ik schrijf


Da capo

Bij jou,
zoals het was
in het begin.

Je voelt me
maar je ziet me niet.

Ik hoor je
ademen,
zwaar.

De weeën
voor je nieuwe
geboorte.