zondag 23 januari 2011

Voorbereidende (Anamnese, 2)


In 1963 sturen zijn ouders hem naar de voorbereidende afdeling van het Sint-Jan Berchmanscollege in Brussel. De straat heet Nieuwland. De pastoor in Dilbeek fulmineert op de preekstoel tegen ‘sommige ouders die de jongensschool niet goed genoeg vinden voor hun kind’. Zijn vader is razend, maar de wekelijkse kerkgang wordt niet gestaakt. De eerste weken van september staat hij moederziel alleen op het na de dorpsschool immense speelplein, dat gedeeltelijk omgeven wordt door oude gebouwen.

Hij observeert de afgebladderde raamkozijnen, de bloempotten op de vensterbanken, de half gescheurde gordijnen, de rommel op de armoedige balkons. Hij leunt tegen een muur, de andere jongens, die al veel langer samen zitten, spelen tegen een razend tempo voetbal. Hij slaat hen gade, doet niet mee, voelt zich eenzaam, denkt aan de prent in het gewijde geschiedenisboek: ‘De verdrijving uit het Paradijs’. Het is een zachte septembermaand. De hemel is blauw maar de lucht stinkt naar de diesel van de locomotieven op de Noord-Zuidverbinding vlakbij.

In het moderne klaslokaal – glas, beton en ongepleisterde bruine steen – kun je de treinen geregeld langs horen denderen. Meneer Vanderstraeten, een lange man met blozend gezicht, houdt de teugels van zijn klas stevig in handen. Op een keer spelen ze toneel. Hij is de heilige Antonius. De meester doet hem een lange zwart glimmende priestersoutane aan, met kleine ronde knoopjes. Aan het dichtknopen lijkt geen einde te komen. Achteraf zegt de onderwijzer: ‘Zo’n priesterkleed zou u later niet misstaan, Erik.’ Vanaf nu begrijpt hij de uitdrukking ‘roepingen wekken’. Voor zinsontleding staat hij achter, voor de rest kan hij als leerling uit een ‘boerenschool’ behoorlijk volgen.

Op een dag roept meneer Vanderstraeten hem aan het bord en vraagt: ‘Schrijf eens een 8.’ Hij weet waar de man op doelt, dat cijfer kost hem altijd veel moeite en dan nog ziet het er niet uit. Twee aangebroken eierschalen die wankel op elkaar liggen. Nadat hij drie, vier keer de 8 heeft geschreven op zijn manier – de klas gniffelt – neemt de meester zijn krijtje en schrijft er een paar vloeiende 8’en naast. Vervolgens neemt hij zijn hand vast, die zin heeft om het krijtje te laten vallen, tilt ze hoog op, laat ze dan schuin naar beneden glijden, onderaan een boog naar rechts maken, diagonaal links naar boven opklimmen en daar met een zwierige boog naar het uitgangspunt de 8 afronden. ‘Ziet ge wel dat ge ’t kunt?!’ Hij voelt opluchting, beseft voor het eerst iets geleerd te hebben en schrijft ’s avonds thuis voor zijn plezier tientallen vlotte 8’en. Bijna een halve eeuw later overkomt het hem nog dat hij bij het schrijven van dat cijfer aan meneer Vanderstraeten moet denken.

zondag 9 januari 2011

zaterdag 1 januari 2011

Nuchter















Wird's besser? Wird's schlimmer? fragt man alljährlich.
Seien wir ehrlich: Leben ist immer lebensgefährlich!

Wordt het beter? Wordt het erger? vraagt men elk jaar.
We kennen elkaar: leven kan nooit zonder levensgevaar!

(Erich Kästner, vert. EdS)