zaterdag 27 maart 2010

Worlds in collision

Düsseldorf, op weg naar en in de tentoonstelling Ana Torfs - ALBUM / TRACKS A (K21 Ständehaus, 27 februari tot 18 juli 2010). Meer daarover op nY web / Untimely Meditations: Ana Torfs' anamorfosen

zondag 21 maart 2010

Valse lente







In de blauwe lucht
wacht stil de watertoren
op de dirigent.

zondag 14 maart 2010

Kandinsky, dichter


Drommen belangstellenden voor de tentoonstelling over Kandinsky en Der Blaue Reiter in het Haags Gemeentemuseum. Ongetwijfeld verrukt (die kleuren!), gecharmeerd (die vloeiende lijnen!), geïmponeerd (de vader van de abstracte kunst!), gevleid (al in 1912 in Nederland getoond!). De catalogus is er een zoals te voorzien en te voorspellen was: veel biografische informatie – het positivisme van jaartallen, ontmoetingen en tentoonstellingen – en één bijdrage over wat abstracte kunst is, die verzandt in theoretische scherpslijperij.

Dat Kandinsky ook gedichten heeft geschreven, die hij eind 1912 onder de titel Klänge en geïllustreerd met eigen houtsneden heeft uitgegeven, is nog steeds nauwelijks bekend. De schriftuur ervan is voor die tijd ongehoord vrij, een literaire parallel van zijn schilderkunstige impressies, improvisaties en composities. Terugblikkend schreef Kandinsky in 1938 in Parijs: "C'était un petit exemple de travail synthétique. C'est depuis de longues années que j'écris de temps en temps des 'poèmes en prose et même des vers'. Ce qui est pour moi un 'changement d'instrument'. Je dis 'instrument' parce que la force qui me pousse à mon travail reste toujours la même, c'est-à-dire une pression intérieure ..."

Eén gedicht uit Klänge lezen kan, dunkt me, de blik en het innerlijke oog scherpen voor wat er in dit revolutionaire werk gebeurt.

Fagot

Heel grote huizen stortten plotseling in. Kleine huizen bleven rustig staan.
Een dikke harde eivormige oranje wolk hing plotseling boven de stad. Ze leek aan de spitse spits van de hoge magere toren van het stadhuis te hangen en straalde violet uit.
Een dorre, kale boom strekte zijn schokkende en trillende takken de diepe hemel in. Hij was helemaal zwart, als een gat in wit papier. De vier kleine bladeren trilden een hele poos. Maar het was windstil.
Toen er echter storm opstak en menig gebouw met dikke muren omviel, bleven de dunne takken onbeweeglijk. De blaadjes werden stijf: als uit ijzer gegoten.
Een zwerm kraaien vloog door de lucht in kaarsrechte lijn de stad over.
En weer werd plotseling alles stil.
De oranje wolk verdween. De lucht werd snijdend blauw. De stad geel om te huilen.
En door deze stilte klonk slechts één geluid: de slagen van hoefijzers. Toen wist men al dat door de volstrekt lege straten helemaal alleen een wit paard doolt. Dit geluid duurde lang, heel, heel lang. En men wist daarom nooit precies wanneer het ophield. Wie weet wanneer er rust intreedt?
Door gerekte, lang aangehouden, enigszins uitdrukkingsloze, onverschillige, lang, lang in de diepte in de leegte bewegende tonen van een fagot werd stilaan alles groen. Eerst diep en een beetje smerig. Vervolgens almaar helderder, kouder, giftiger, nog helderder, nog kouder, nog giftiger.
De gebouwen groeiden de hoogte in en werden smaller. Ze neigden allemaal naar een punt rechts, waar misschien de ochtend is. Iets als een streven naar de ochtend kon je merken.
En nog helderder, nog kouder, nog giftiger groen werd de hemel, de huizen, de straatstenen en de mensen die erover liepen. Ze liepen voortdurend, ononderbroken, traag, steeds voor zich uitkijkend. En altijd alleen.
Maar de kale boom kreeg overeenkomstig daarmee een grote, weelderige kruin. Hoog zat deze kruin en hij had een compacte, worstachtige, naar boven gekromde vorm. Deze kruin alleen was zo schril geel dat geen hart het zou kunnen uithouden.
Het is goed dat geen van de mensen die daar beneden liepen deze kruin heeft gezien. Alleen de fagot spande zich in om deze kleur te beschrijven. Hij steeg almaar hoger, werd schril en nasaal in zijn gespannen toon. Hoe goed is het dat de fagot deze toon niet kan bereiken.

München 1912


Gedicht uit: C. Giedion-Welcker, Poètes à l'Ecart / Anthologie der Abseitigen, Benteli, Bern-Bümpliz, 1946 (vert. Erik de Smedt)

zaterdag 6 maart 2010

Subjecten

Soms leken ze ongevoelig, dikhuidig, maar misschien kon je evengoed zeggen dat ze niet zo kleinzerig, als gevild overgevoelig wilden zijn als vele van hun voorlopers want het had wel iets van een overlegde, van een doelbewuste dikhuidigheid, er was gewoon geen tijd voor bepaalde gevoelens die vroeg of laat alleen maar hinderlijk zouden zijn, het moest vlug gaan, alles moest vlug gaan, alles nu, alles meteen, ik wil het, nu, ze waren niet wreedaardig, wat men ook bewere, ook voor wreedheid was er geen tijd, ze waren alleen maar niet genadig, evenmin als de tijd, ook voor zichzelf waren ze dat niet, je kan terecht zeggen dat zij de anderen niet meer ontzagen dan zichzelf.

Uit: Daniël Robberechts, Onderwerpen. Subjecten, Brokken, Verwoordingen. Elsevier Manteau, Brussel/Amsterdam 1978.