zondag 30 december 2012

V.T.T. (voltooid tegenwoordige tijd)


Passé composé

Compote
Voor ons allen dezelfde
Voor mij voor jou voor hem voor haar want
Hij is gegeten en vergeten.
Alleen de heb·zucht is verschillend
Tussen mij en hem en haar en zij en ons
Alsjeblieft, niet te veel ‘en’!
En hebben eindigt bij ieder anders
Ik blijf veeleer open: habe
Jij bent hatelijk gesloten: hast
Hij en zij hebben hoedjes op het hoofd: hat
Gemeenschappelijk de ingeademde lucht en
De doorgehaalde nacht
Wij lazen nooit hetzelfde boek, maar
Gelezen hebben we allemaal of
Ik ‘gelees’ met hé, jij ‘geleest’ met sst?
Het perfecte verleden, voltooid gecomponeerd en vereenvoudigd,
Maar waarom zijn wij zo veelvuldig tegenwoordig?



Passé Composé

Ein Kompott
Für uns alle dasselbe
Für mich für dich für ihn für sie denn
Es ist gegessen und vergessen.
Nur die Haltung des Habens unterscheidet sich
Zwischen mir und ihm und ihr und sie und uns
Bitte nicht zu viel „und“!
Und das Haben zeigt bei jedem ein anderes Ende
Ich bleibe eher offen
Du bist streng verschlossen
Er und sie haben Hüte auf dem Kopf
Gemeinsam sind die eingeatmete Luft und
Die durchgemachte Nacht
Wir lasen nie das gleiche Buch, aber
Gelesen haben wir alle oder
Ich „gelese", du „gelesest"?
Das perfekt Vergangene ist durchkomponiert und vereinfacht
Warum sind wir aber so vielfältig in der Gegenwart?



Uit: Yoko Tawada, Abenteuer der deutschen Grammatik, konkursbuch Verlag Claudia Gehrke, Tübingen 2010 (vert.
Erik de Smedt).

maandag 17 december 2012

Konrad Bayer 80


vraag: waarop hopen?
er valt niets te bereiken behalve de dood.
wel, gewoonlijk probeer je een doel zo snel mogelijk te bereiken, als het bekend is.
ik heb tegen
mijn natuur en tegen mijn instinct (!)  in geprobeerd het optimistische standpunt in te nemen. ik heb veel geprobeerd. ik heb tegen beter weten in beweerd: het leven is het waard geleefd te worden omwille van zichzelf. hoe dom, een uitvlucht om die onaangename procedure niet te hoeven uitvoeren. er is geen schuld, geen zonde, geen goed, geen kwaad, geen god, geen mogelijkheid, alleen de schijn voor de schijn te kunnen leven. waarom de mens als ethisch misbaksel met een ethische instelling behept kan zijn? een grap. het is afschuwelijk dat de hoop als een boosaardig gezwel tot de laatste seconde woekert. de dingen blijven zoals ze zijn. idealisme is misplaatst. onder die auspiciën verdedig ik (natuurlijk alleen voor mezelf, omdat ik immers met deze mening behept ben) als juist, de. verkeerd, voor. ik ben het er gewoon niet mee eens, zou graag de mens inruilen voor dat waarvoor hij zich houdt of wat hij ten onrechte voor mogelijk houdt om te bereiken. zo bekeken wil ik graag beginnen, het goede voorbeeld geven. −

Konrad Bayer (17-12-1932 - 10-10-1964), het zesde zintuig. een roman (Uitgeverij IJzer, Utrecht 2001, vert. Erik de Smedt). De componist Bernd Alois Zimmermann gebruikte dit fragment uit het aanhangsel als spreekfuga in het Ricercar (29:02–33:12) van zijn Requiem für einen jungen Dichter (1967/69). Afb.: René Daniëls, Zonder titel (1987).

maandag 10 december 2012

Scheefgroei


‘Sla het boek open op bladzijde zeven’, zegt de lerares biologie Inge Lohmark tegen haar leerlingen van vijftien. Gedisciplineerd als het er bij haar aan toe gaat, doen ze dat onmiddellijk. Lohmark geeft les op het Charles-Darwin-gymnasium in Voor-Pommeren, waar de sporen van de communistische DDR nog tastbaar aanwezig zijn. Door vergrijzing en plattelandsvlucht zal de school nog slechts enkele jaren bestaan. De lerares gaat prat op dertig jaar onderwijservaring en is vergroeid met haar vak. Ze bekijkt de wereld om haar heen door een biologische bril, dweept met natuurlijke selectie, ziet elke omgang tussen mensen als een roofdier-prooirelatie en duldt geen zwakheid, laat staan mededogen. ‘Niets of niemand was rechtvaardig. Alleen de natuur misschien.’

In drie lange hoofdstukken, getiteld ‘Ecosystemen’, ‘Erfelijke processen’ en ‘Evolutieleer’, volgen we haar op drie momenten van een schooljaar: bij de start, na de herfstvakantie en voor Pasen. We kruipen in haar hoofd en krijgen slechts haar waarnemingen, reacties, gedachten en herinneringen voorgeschoteld – aangevuld met de directe rede van wat zij haar leerlingen vertelt en gesprekken met haar collega’s. Naast een bewustzijnsroman is Der Hals der Giraffe een ‘Bildungsroman’ in twee betekenissen.

Samen met de leerlingen wordt de lezer de leerstof biologie van de negende klas bijgebracht. Het in grof linnen gebonden boek ziet er trouwens uit als een leerboek biologie van vroeger, inclusief plaatjes en trefwoorden bovenaan op de rechterbladzijde (‘parasitisme’, ‘antropogenese’, ‘wimperdiertjes’, ‘fotosynthese’, ‘wetten van Mendel’, ‘fossilisering’ e.d.). Het bevat ook een plattegrond met de namen en Lohmarks cynisch subjectieve commentaar op de twaalf leerlingen in haar klas. De Duitse schrijfster Judith Schalansky (*1980), die kunstgeschiedenis en communicatiedesign studeerde, laat bij de vormgeving van haar eigen boeken niets aan het toeval over. De bladzijde die de leerlingen moeten omslaan komt zelfs overeen met de pagina waar de lezer aan het lezen is.

Het boek is niet alleen een heel levendige herhalingscursus biologie, goed voor de algemene ontwikkeling, maar ook een 'ontwikkelingsroman' – al is het voor de protagonist tegen wil en dank. Inge Lohmark beroemt er zich immers op, geen begrip of menselijke nabijheid voor haar leerlingen op te brengen. ‘Wat kon haar vreemde ellende schelen?’ ‘Iedereen is voor zichzelf verantwoordelijk.’ Er staan krasse staaltjes in de roman van haar weigering om anderen te helpen, haar vluchtgedrag als een situatie om menselijke warmte vraagt, haar mensenhaat en halsstarrig negativisme. Ze pantsert zich met de zekerheden van haar wetenschap, die ze maar al te graag naar andere domeinen exporteert. ‘Moraal had in de biologie net zo weinig te zoeken als in de politiek.’

Wie tussen de regels leest, merkt beetje bij beetje waarom ze zo’n behoefte heeft om zich voor het leven af te schermen. Ze mist haar dochter Claudia, die al jaren in Amerika woont en voor wie ze nooit een echte moeder is geweest. Met haar man, die helemaal opgaat in het kweken van struisvogels, heeft ze nauwelijks contact. In plaats van zich te bekommeren om Ellen, het zwaar gepeste meisje in haar klas, kijkt ze weg en sust ze haar geweten met het heersende recht van de sterkste. Wanneer ze zich tot haar eigen verbazing aangetrokken voelt tot haar leerlinge Erika, kan ze met haar gevoelens niet overweg en vlucht ze in half criminele fantasieën. ‘Niet meetbaar, niet bewijsbaar en dus onbestaande.’

Terwijl ze lesgeeft over de theorieën van haar bijna naamgenoot Lamarck – hoe de hals van de giraffe zich door inspanning heeft ontwikkeld om naar de hogere boomkruinen te reiken – stelt ze zich teweer tegen de ontdooiing van haar koude hart. ‘Ontwikkeling was alleen een uitdrukking van onvolmaaktheid.’ De staccatozinnen waarmee ze de anderen en haar gevoelens op afstand houdt, ontplooien zich in het laatste hoofdstuk tot een meer coherente, doordachte stijl. Een happy end zou het dwingende van dit negatieve karakter ongeloofwaardig maken. Schalansky houdt het daarom bij enkele subtiele aanduidingen die suggereren dat Lohmarks wereldbeeld begint te wankelen. ‘Zeker was alleen dat niets zou blijven zoals het was.’

Er wordt de laatste tijd wel ’s openlijk getwijfeld aan de relevantie van literatuur, zelfs aan het voortbestaan van het boek. Door een romanesk en een wetenschappelijk betoog zo vindingrijk te verweven, toont Judith Schalansky dat daar geen reden voor is. Ze laat haar onsympathieke hoofdpersonage verwerpelijke dingen denken en doen, maar tegelijkertijd ook veel wetenschappelijk onderbouwde en scherpzinnige inzichten verkondigen. Zo houdt de schrijfster haar lezers op hun qui-vive en dwingt ze je voortdurend om stelling te nemen. Der Hals der Giraffe heeft  dit jaar de prijs voor het mooist vormgegeven Duitse boek van de Stiftung Buchkunst gekregen. Voor de auteur-vormgeefster een bevestiging van haar opvatting dat ‘elk gedrukt boek moet bewijzen waarom het niet gewoon als gegevensbestand op de wereld is gekomen.’


Judith Schalansky, Der Hals der Giraffe. Bildungsroman, Suhrkamp Verlag, Berlijn, 2011, 222 blz. Vorige maand verscheen de Nederlandse vertaling onder de titel De lessen van mevrouw Lohmark (vert. Goverdien Hauth-Grubben) bij uitgeverij Signatuur, Utrecht.

zaterdag 10 november 2012

Shooting Kapoor





                                                    Anish Kapoor, De Pont, Tilburg, tot 27 januari 2013

zondag 4 november 2012

dinsdag 16 oktober 2012

Gehoord (5)


In een bos vol paddenstoelen: 'Die zijn niet giftig. Daar krijgde dromen van. Die zijn halogeen.'

zaterdag 8 september 2012

'The Deep of the Modern'

                                                       Bernar Venet, Tas de charbon (1963), fragment
                                                    op Manifesta 9 (Waterschei, Genk), tot 30 september 2012

dinsdag 21 augustus 2012

donderdag 9 augustus 2012

Daniëls' drive


Tentoonstellingsgezicht René Daniëls, Een tentoonstelling is ook altijd een deel van een groter geheel, Van Abbemuseum, Eindhoven, t/m 23 september 2012

vrijdag 6 juli 2012

Een slag om de arm


Er was genoeg om met hem van mening over te verschillen (alleen al zijn opvatting over wat hedendaagse poëzie behoorde te zijn en zijn onbegrip voor hedendaagse kunst) maar negeren kon je hem niet. Je kwam hem geregeld tegen: letterlijk als tweedehandsboekenzoeker bij De Slegte in Gent of Antwerpen, en in de letteren als bloemlezer en commentator van Nederlandse poëzie uit vele eeuwen, als meesterlijk parodieschrijver (Onherstelbaar verbeterd) en polemist. Een recensie van vroeger, in memoriam Gerrit Komrij (1944-2012).

Enkele jaren geleden ontving Gerrit Komrij de prestigieuze P.C. Hooft-prijs voor zijn beschouwend proza. Pek en zwavel (De Arbeiderspers, 1997) brengt een keuze uit zijn polemieken en essays, volgens het achterplat bedoeld als overzicht voor wie het spervuur van zijn boeken niet heeft bijgehouden. Wie niets beschouwelijks verwacht, kan aan deze doordacht gecomponeerde bundel veel plezier beleven. Maar hoe ernstig moet je iemand nemen die, naar eigen zeggen, 'een mening aantrekt zoals een vrouw een avondjapon aantrekt'?

Komrij ontkende herhaaldelijk in interviews dat hij ooit essays heeft geschreven. Het genre was hem te rechtlijnig, herinnerde hem te veel aan ernst, uitleggerigheid en een duidelijke opinie. Aan al die dingen heeft hij een broertje dood, hij wil in zijn denken en schrijven vooral niet vastgelegd worden. Het verklaart ook waarom hij in die 25 jaar zo uiteenlopende onderwerpen heeft behandeld. In deze selectie zijn het onder meer televisiereclame en homoseksualiteit, Piet Paaltjens en Harry Mulisch, bibliofilie en feminisme, hedendaagse architectuur en kindercrèches, Wim Kok en Scientology, gevoelens en de taal van de kunstkritiek. Je kunt de stukken in drie groepen verdelen: die waarin Komrij tegen iets of iemand schrijft (het grootste deel), die waarin hij het neutraal ergens over heeft (zeldzaam) en die waarin hij voor iemand of iets pleit (zeer uitzonderlijk).

Tot de positieve stukken behoren dat over de Schoolmeester, met wie hij zich zielsverwant voelt, en een korte geloofsbelijdenis over het nut van boeken. Min of meer neutraal zijn de begin- en slotafdeling van de bundel: een keuze uit het meesterlijke Humeuren en temperamenten (1994) over gevoelens, en enkele autobiografische stukken over het schrijversbestaan. Is Komrij echter ooit neutraal? Ook als hij over ons aller emoties schrijft, bedoelt hij met 'wij' vooral zijn eigen 'ik'. En als speleoloog in de diepten van menselijke gevoelens wordt hij gauw strijdlustig. Verantwoordelijkheid bijvoorbeeld is volgens hem vooral dat waar je voortdurend voor op de loop bent. Zuiverheid blijkt een vrome wens waarmee we de gemengdheid van onze emoties ontkennen en vooral het feit dat we zelf onze humeuren manipuleren. 'We willen graag meer zijn dan de clowns die we zijn.'

De strijd tegen allerlei vormen van menselijke eigenwaan en zelfvergroting is een constante in de vele polemische stukken. Het boek bevat om te beginnen een selectie uit Komrijs gevreesde literaire kritieken van de jaren 70. Zijn aanpak is origineel en altijd anders. Een romance van Dirk Ayelt Kooiman wordt de hemel in geprezen als 'het beste boek van de eeuw' met een opeenstapeling van positieve clichés uit uitgeversfolders, flapteksten en recensies. De auteur heeft, naar verluidt, een etmaal lang euforisch rondgelopen tot hem de ironie van Komrij begon te dagen. Bernlefs om de zaak heen praten wordt samengevat als 'een oeuvre van een kilo gebouwd op een vondst van een ons'. Beginzinnen bij Hugo Claus, Jan Wolkers en Anton Koolhaas worden met logisch-positivistische nauwkeurigheid ontleed, gewogen en te licht bevonden. Of de taal in een roman met dezelfde maat moet worden gemeten als een wetenschappelijk traktaat, is de vraag, maar deze exercitie waarschuwt in elk geval, in het zog van R.M. Rilke, voor de gelijkstelling van 'dichten' met 'ongeveer'.

In zijn literaire kritieken hanteert Komrij een middel dat hem ook als hij 'niet de bal, maar de man' speelt, van pas komt: het welgekozen citaat. Vaak bestaan zijn stukken uit miniem becommentarieerde, met effect geordende citaten waarin het slachtoffer zichzelf ontmaskert. Een meesterstuk is dat over Bertus Aafjes als pornograaf. In pseudomonologen worden modieuze kunstcritici, dazige therapievolgers en omzwachtelende politici in hun hemd gezet. Voor zijn televisiekritieken en zijn stukken over architectuur gebruikt Komrij dan weer andere procedés: de weinig flatterende vergelijking ('Albert Mol reageert [...] als een gedeballoteerde bok, die ze op een spaanplaten fopgeit hebben gezet'), het beeldende aforisme ('Als de Bijlmermeer een boek was geweest, had ze al lang bij De Slegte gelegen'), de overdrijving en de fantasierijke opsomming.

Soms wordt Komrij een gebrek aan maatschappelijk engagement verweten. Misschien bedoelt men dat hij niet die standpunten inneemt die je van een weldenkende vooruitstrevende intellectueel mag verwachten. De ruime afdeling 'Maatschappij' bevat scherpzinnige stukken over de zogenaamde Nederlandse tolerantie, de promotie van Nederland in het buitenland ('cultuur als sierdop op de grutterskar'), de heisa rond seksueel geweld en de uitwassen van het feminisme. Komrijs taalgebruik is hier soms erg kras – de stukken over vrouwen dragen de titel 'De onwelriekende gleuvenbrigade' – maar zijn confrontatie van de vrouwenconferentie in Kenya met de ellende in een ontwikkelingsland beklijft. Georg Lukács schreef dat het eigenlijk maatschappelijke aan de kunst de vorm is. Komrijs briljant geformuleerde proza heeft niet de pretentie het laatste woord over een kwestie te zeggen. In het dagelijkse geschipper van 'ik wacht nog even af' en 'je weet nooit waar het goed voor is' zou ik het veeleer een heilzaam purgeermiddel noemen.

dinsdag 26 juni 2012

zaterdag 12 mei 2012

vrijdag 23 maart 2012

Thuisloos

Sinds het midden van de jaren negentig lijdt de vader van de Oostenrijkse schrijver Arno Geiger (*1968) aan de ziekte van Alzheimer. Aanvankelijk denken de kinderen dat hun vader, die altijd al eigenzinnig was, zich laat gaan. Ze reageren onbegrijpend, zelfs kwaad. Pas als de diagnose duidelijk is, beseffen ze dat verwijten niet de juiste reactie zijn. Hij wordt eerst thuis verzorgd door familieleden. Als dit te zwaar wordt komt er externe hulp. Weer enkele jaren later moet de vader naar een instelling. Dit voor de betrokkene en de naasten pijnlijke proces van aftakeling en desoriëntatie wordt door Geiger minutieus opgetekend in een mooi geschreven verslag dat geen literatuur wil zijn – daarvoor is het te zeer gebaseerd op ware feiten – maar er onwillekeurig toch trekjes van krijgt.

De auteur beseft dat hij niet over zijn vader kan schrijven zonder zichzelf erbij te betrekken. Lange tijd hadden ze geen goede relatie. Vooral de neiging van zijn vader om zich in de cocon van zijn geregelde bestaan in te kapselen, zat de avontuurlijker aangelegde zoon dwars. Het ontbrak August niet aan ondernemingszin; zo bouwde hij als gemeenteambtenaar van boerenafkomst in de jaren vijftig zijn eigen huis, dat hij met de groei van zijn gezin ook steeds uitbreidde. Maar hij vertikte het zijn dorp in Vorarlberg te verlaten, zelfs voor een huwelijksreis. Ondanks de kinderen blijkt dat huwelijk trouwens al gauw een mislukking, omdat de echtgenoten te zeer verschillen. Zijn vijftien jaar jongere vrouw verlaat hem dan ook als hij al zeventig is, iets wat de man van vaste principes niet kan verkroppen.

Paradoxaal genoeg brengt de verwijdering die gepaard gaat met de dementie vader en zoon dichter bij elkaar. Arno ontdekt dat zij beiden kampen met het onvermogen om gevoelens mee te delen. Nu de vader als een koning in ballingschap in zijn eigen omgeving dwaalt en ook thuis steeds op zoek is naar een huis, beseft de zoon dat het beter is zoveel mogelijk mee te gaan in het leven in de fictie waarin hij is verzeild. De gedesoriënteerde bevestigen is beter dan hem te corrigeren of te bevragen. De in de war geraakte werkelijkheid van de zieke laten gelden kan juist een brug zijn naar hem en de verdwaalde zich toch enigszins thuis doen voelen. ‘Wij leerden dat de schijnheiligheid van de waarheid soms het ergste is.’

Scènes uit het heden, die vaak iets tragikomisch hebben (zonder dat de harde woorden en de agressiviteit die bij de ziekte horen worden verdonkeremaand) wisselen af met herinneringen van de zoon aan zijn vaders afkomst, jeugd, oorlogsjaren vol ontbering en het naoorlogse bestaan. Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door cursief gedrukte dialogen, die vooral indruk maken door de berusting en zelfs iets als instemming waarmee de vader zijn ziekte aanvaardt. Ook in de tekst worden vaak gespreksflarden aangehaald. ‘Een en ander is bij me stukgegaan, dat weet ik. Maar ik heb het niet meer nodig.’ Of nog: ‘Het leven is zonder problemen ook niet makkelijker.’

Der alte König in seinem Exil toont het toenemende begrip voor de ander, hoezeer hij zich ook uit de ‘normale’ prestatiegerichte mensenwereld verwijdert. Er ontstaat zelfs een nieuwe vriendschap tussen vader en zoon, waarbij de eerste grootmenselijk is in zijn positieve ingesteldheid en de laatste nog veel van de eerste leert. De dementie brengt het leven terug tot het elementaire. Arno Geiger ziet er een spiegel in van de fundamentele angst en de hulpconstructies waarmee ook gezonde mensen het verwarrende van de wereld om hen heen te lijf gaan. Hij is zijn vader dankbaar dat hij zijn kinderen leert wat het betekent oud en ziek te zijn, en hoe belangrijk het is de ogen niet te sluiten voor de feiten.

Toch is dit boek niet helemaal geslaagd. De opbouw is erg grillig, wat vooral stoort wanneer er tussen alinea’s plotseling van onderwerp wordt veranderd. Een beetje geforceerd is de neiging van de auteur om het concrete gebeuren te verbinden met algemene maatschappelijke en historische ontwikkelingen. En overbodig, omdat ze de authenticiteit doorbreken en het onopgesmukte waarmee de tranches de vie worden verteld, zijn de nadrukkelijke literaire vergelijkingen van de vader met personages van Thomas Bernhard en Samuel Beckett – alsof die het belang van het onderwerp moeten legitimeren. Ergens verwijst Geiger naar de uitspraak van Derrida dat men altijd om vergiffenis vraagt als men schrijft. Mag je het een schrijver die zo dicht blijft bij confronterende eigen belevenissen en ervaringen kwalijk nemen dat zijn relaas niet altijd toonvast is?


Arno Geiger, Der alte König in seinem Exil, Carl Hanser Verlag, 2011, 188 blz. Onlangs verscheen de Nederlandse vertaling (vert. W. Hansen) met een wat huiselijker titel en een romantischer omslag De oude koning in zijn rijk bij De Bezige Bij.

zondag 19 februari 2012

vrijdag 3 februari 2012

Lichtmis


Twee februari. Maria-Lichtmis. Aan de KU Leuven, de Sedes Sapientiae, worden eredoctoraten uitgereikt. Ik heb er niets mee en evenmin met het katholieke kaarsenfeest. Maar ik denk aan een van de kortste gedichten van Paul van Ostaijen, eentje dat je gemakkelijk onthoudt en als een westerse mantra inwendig kunt opzeggen. Als vorm van meditatie op een te drukke plek.

GEDICHT

Is het Lichtmis licht mist
op het dorp keer om de kom

Geen interpunctie, die breng je zelf aan als je er behoefte aan hebt. Geef je proefpersonen die opdracht, dan zal het resultaat vermoedelijk uiteenlopen. Vormen de eerste drie woorden een bijzin van tijd of zijn ze een vraag? Enjamberen zullen de meesten wel, maar komt er dan een punt achter dorp? Of is het tweede vers een zin op zich? In plaats van interpunctie hanteert Van Ostaijen twee keer extra spaties, een ode aan de zeggingskracht van het afzonderlijke woord. Een deconstructie van de naam van het kerkelijke feest, met een -t die er zomaar bijgehaald lijkt en toch, na die onscherpe ‘i’ een regelmaat met de -t van licht vormt, alsof Lichtmis niets anders kan genereren.

Als je het gedicht hoort, voel je de neiging, ook al door de plaatsing in de zin, om licht als werkwoord te lezen. Misschien zelfs niet zozeer als op- of bijlichten, maar als een variant van ‘hangen’: er ligt mist op het dorp, een homofoon. De isolering van de twee woorden maakt ze los uit een begrijpelijk verband. De klaarte van het licht wordt een nevelvlek. Is misschien ook ‘mist’ een werkwoord, iets wat ontbreekt? Iets wat zich vergist? De lezer grijpt ernaast en staart zich blind op de ruimte waar geen letters staan. Wit licht het licht erdoor op.

Vijf lichte i’s in het eerste vers, vier doffe o’s in het tweede. Van het ideële feest, een willekeurige inkeping in de kalender, het ijle van licht en mist, naar het vertrouwde, het dorp. En daar een alledaagse handeling, geformuleerd als bevel – tegen een ander? tegen zichzelf? Keer om de kom, als de teil na de reiniging? Onwillekeurig klitten ‘dorp’ en ‘kom’ ook samen. De dorpskom, het meest vertrouwde, op zijn kop? Of: keer terug op je stappen, in een cirkel?

Een wolk van niet weten, op ‘Lichtmis’ na verwoord in elementaire, eenlettergrepige woorden. Noch doctoraal, noch dada. Een in het metafysische geankerd spel met woorden. Het vervuld zijn door het onzegbare. ‘De resonantie van het woord in het onderbewustzijn, - resonantie die naar de oppervlakte te voeren mij de feitelijk lyrische taak schijnt - zij ligt tussen de zin [= betekenis] en de klankwaarde.’ (P.v.O.)

Een mantra verklaar je niet. Je zegt hem.


P.S. In het gedicht horen in de eerste regel extra spaties voor 'licht' en 'mist' te staan. Blogger heeft helaas geen oog voor dergelijke subtiliteiten.

zondag 1 januari 2012

Bij wijze van nieuwjaarswens



reis

naar het zachte vuurland
van de lente, mijn dal,
dat ons mild verwarmt
en voor onze wensen knoppen
opent; door de zomer
verder, vol zomersproeten de
weide, en daar kleven we,
hart aan hart als hars; in de half-
schaduw van de herfst-
middag, door je haar,
die onze woorden kleurt;
tot in een lapland van lip-
pen, daar waar zachtjes,
als vlokken, de sneeuw ons
drijft…

Reinhard Priessnitz (1945-1985), ‘reise’ in: vierundvierzig gedichte, edition neue texte, Linz 1986 (vert. Erik de Smedt)