maandag 21 november 2011

'Moederliefde' (Heinrich von Kleist)


Te Saint-Omer in het noorden van Frankrijk deed zich in 1803 een opmerkelijke gebeurtenis voor. Een grote dolle hond, die al meer mensen schade had toegebracht, viel twee kinderen aan die bij een voordeur aan het spelen waren. Net verscheurt hij het jongste dat onder zijn klauwen in het bloed rolt, of daar verschijnt uit een zijstraat, met een emmer water die zij op haar hoofd draagt, de moeder. Terwijl de hond de kinderen loslaat en naar haar toespringt, zet zij de emmer water op de grond; niet in staat om te vluchten, vastbesloten het monster tenminste door eigen toedoen uit te schakelen, omknelt zij de hond met van woede en wraak gestaalde ledematen; zij verwurgt hem en valt, haar vlees in stukken gescheurd door zijn felle beten, bewusteloos naast hem neer. De vrouw begroef haar kinderen nog en werd weinige dagen later, toen ze aan hondsdolheid was gestorven, zelf bij hen in het graf gelegd.

Heinrich von Kleist (geb. 18-10-1777, gest. 21-11-1811), ‘Mutterliebe’, aus den Berliner Abendblättern [7. Abendblatt vom 9. Januar 1811], in: Sämtliche Werke, Deutsche Buch-Gemeinschaft, Berlin 1964 (vert. Erik de Smedt)

Afb.: Anselm Reyle, Venus (2011), Lustwarande ’11, Tilburg

donderdag 10 november 2011

Standje



Wanneer ik een sequioa tegenkom, kan ik het niet nalaten de handpalm op zijn bast te leggen. Ook nu weer: zacht als een hondenpels, licht verend.

Er komt een wandelaar langs. Hij zegt: ‘Dao moete nie tegen daauwe, want die krijgde nie om zunne!’

woensdag 2 november 2011

Memento mori (Anamnese, 7)


Uit een dagboek, 1992

[...]

12-8 (woensdag) Papa ligt nu bijna de hele tijd te bed. Zijn mond is nog meer ingevallen, maar af en toe praat hij nog terwijl hij je met ingespannen blik aankijkt. Het spreken gaat trager, hij moet langer naar zijn woorden zoeken, maar anders dan zondag vormt hij zinnen, soms zelfs lange. Over zijn ziekte en hoe hij het verwerkt: "Piekeren doe ik wel. Papa De Smedt had dat ook, hij was neurastheniek." Hij is erg bezig met doodgaan. "Hoe moet ik sterven? Iedereen zegt: ge moet berusten. Maar als ik dat doe, niet meer eet, dan ga ik dood. Dat kan toch niet?" Aan het tafeltje waar hij met mondjesmaat zijn soep binnenlepelt: "Zijn dan alle mensen die dood zijn, zelfmoordenaars? Ik begrijp dat niet."

Hij zegt ook dat hij tevreden is thuis te kunnen sterven. Over kanker: "Ik ben zeven jaar geleden geopereerd aan de blaas. Kanker. Kanker is een luxeziekte (i.v.m. het geneesmiddel van over de 3000 frank)." Ik: "Ge hebt toch nog een schoon leven gehad, 80 jaar geworden." Hij zegt kort: "Ja." "Bijna 81." Ik: "Zijt ge bang om te sterven?" Hij: "Niet zo." Ik: "Iedereen moet sterven." Hij: "Ja, maar het is toch niet gemakkelijk. De mens is gemaakt om te leven, hij is niet gemaakt voor ongevallen."

Tegen de middag is zijn vroegere verpleegster Ellie van het Wit-Gele Kruis hem komen bezoeken. Ze zegt tegen mama: "Mevrouw, met permissie, ge hebt een autoritaire man gehad."Tegen hem: "Gij zijt directeur geweest, maar nu zijn wij de baas. Ge moet u door ons laten verzorgen." 's Middags zegt mama aan tafel: "Afscheid nemen is nog moeilijker als ge oud zijt. Ge zijt mekaar zo gewoon, ge zijt zo lang bij mekaar geweest."

Rond 4 uur klaagt papa weer over pijn. Hij gaat zitten op de rand van het bed, ik geef hem het kleine morfinepilletje MS Contin en wat water. Hij slikt heel moeizaam, maar zegt: "Ik heb niets gevoeld." Ik: "Ge zult het wel binnen hebben." Hij zoekt tussen de lakens, zegt: "Kijk nog eens in mijn pantoffels." Dan vind ik het pilletje daarnaast, onder het bed. "Die morfine is voor mij een contradictio in terminis. Het dient om de pijn weg te nemen, maar ik krijg pijn als ik het moet nemen." Op het eind van ons gesprek: "We hebben er nu wel veel over gepraat, maar uiteindelijk helpt het niets en gaat ge dood." Ik: "Ja, dat is waar, maar zo is de tijd toch wat vlugger voorbijgegaan." Hij bedankt me.

's Avonds, als ik afscheid ga nemen, doet hij opgewonden over de verpleegster die hem elke dag zal komen wassen. "Alstublieft," smeekt hij ons, "doe me dat niet aan. Waarom zoudt ge iets door anderen laten doen, wat ik nog zélf kan? Ik ben mijn eigen heer en meester! Ze mag niet komen. Alstublieft! Ik zal u eeuwig dankbaar zijn!" Ook: "Ik bedank u heel heel hartelijk."

14-8 (vrijdag) Telefoontje met mama. Papa had gelukkig eens een kalme nacht. (De andere nachten stond hij wel 20 keer op.) Hij heeft zich niet door de verpleegster willen laten wassen. Ze is twintig minuten bij hem gebleven, tevergeefs. Dr. Seghers was geweest: middel tegen droge mond voorgeschreven, polsslag goed, bloeddruk 14/7. Veertien dagen? Twee dagen? Donderdagavond had papa haar in de badkamer wel tien kussen gegeven en wenend vergeving gevraagd voor al wat hij haar in die 49 jaar had misdaan. Ze heeft gezegd: "Maar ge hebt gij mij niets misdaan. Ge zijt de beste man geweest die ik had kunnen hebben."

Hij heeft haar laten opschrijven wat hij elke dag gegeten had en heeft zelf voor die avond opgeschreven: 'Yoghurt met bruine suiker bovenop.' "Als ik nog goed eet 14 dagen." "De hoeveelste zijn we vandaag?" Mama: "De dertiende." Hij: "Ha ja, zondag was het de negende. Nog een dag of drie, vier."

Verpleegster Ellie is op bezoek geweest met een rijsttaartje dat mevrouw Stijnen van de bakkerij voor hem had meegegeven. Hij heeft er 's avonds een stukje van gegeten. 's Nachts liet hij mama een briefje ondertekenen: "We aanvaarden het voorstel van mevrouw Stijnen om ons 2 keer per dag eten te bezorgen niet." Hij praat 's nachts nog met enkele woorden over de bank. Mama zegt dat alles in orde is. Hij: "Al het geld is voor u."

15-8 (zaterdag) Papa is nu sukkelachtig. Hij staat nog nauwelijks op, behoefte doen wordt een probleem. Hij heeft zich vanmorgen zonder enig verzet door de verpleegster laten wassen. Straks brengt ze nog pampers. Hij ligt met open mond naar het plafond te staren. Zijn ogen zijn nu doffer. Zijn gebit en zijn hoorapparaatje liggen op het nachtkastje. Ik: "Dag papa, herkent ge mij nog?" Hij knikt en zegt moeizaam: "Ejik." Hij lijkt al veel verder weg. Na de middag roept hij iets als "Bajo bajo bajo", mama gaat kijken en helpt hem, hij herhaalt (zingt) het wel dertig keer.

Ik doe de afwas, mama slaapt wat. Ze is merkwaardig moedig en houdt zich sterk, buitengewoon praktisch, altijd klaar om te gaan als hij roept. Ze beeft erger dan vroeger. Op papa's bureautje ligt een folder van groep Omega, palliatieve thuiszorg. Het motto luidt: "Als gezonde mensen wat meer wilden nadenken over de dood, zouden ze wellicht meer genieten van het leven." Ik zit wat aan het bureautje, kijk wat in papa's papieren, allemaal mooi bijgehouden en geordend. Rond 4 uur ga ik een tijd bij hem zitten, hij zegt niets, staart naar het plafond, beweegt af en toe onrustig zijn achterhoofd in zijn kussen. Pijn heeft hij de laatste dagen niet meer, het morfinepilletje van woensdag was zijn laatste.

Tegen kwart voor zes ga ik weer naar boven, als ik hoor dat hij vraagt "Is Erik er nog?" Hij is nu na de verzorging wat levendiger, begint te praten, ik kniel bij hem aan het bed, probeer zo goed mogelijk te verstaan wat hij zegt. Eerst is het verward, iets over "afgesproken thuis', iedereen akkoord... en dan toch verpleegsters... Ik begrijp het niet". Dan over zijn overlijdensbericht: "Heden is van ons heengegaan... André De Smedt... Dit melden u... Edith... zijn vrouw... Erik De Smedt... zijn zoon... Ja: heden is van ons heengegaan... Erik De Smedt..." Ik: "'t Is goed, 't is in orde." Ook: "Je bent een goeie papa en een goeie opa geweest." Hij knikt dat hij het begrijpt. Dan: "Niet de heer André De Smedt. God staat boven de mens. De mens zegt: 'Ik ben heer en meester', maar God is nog meer, meer dan de mens. Hij staat erboven. Er zijn mensen die dat niet aanvaarden, maar het is zo." "Als Hij ziet dat ik in mijn leven God boven mezelf heb gesteld, zal Onze-Lieve-Heer mij vergeven."

"'t Is spijtig voor mama, spijtig voor u..., voor Tarri, voor Eva en Floris... spijtig dat ik moet gaan, maar God staat boven ons." Hij knikt in zichzelf, eenvoudig als een kind. Hij maakt een kruisteken en begint te bidden. Ik doe hetzelfde, bid een Onze Vader en een Weesgegroet. Dan laat ik hem alleen. Om zeven uur ga ik afscheid van hem nemen, hij knikt en heft zijn linkerhand op, als om me uit te wuiven. Beneden zeg ik tegen mama: "Hij is klaar om te sterven."

[...]