vrijdag 30 mei 2014

Door een rag van woorden (I.M. Julien Coulommier, 1922-2014)


Fragmenten uit de afscheidsviering (Vilvoorde, 30 mei 2014):

* Julien en ‘dood’ pasten niet bij elkaar, daarvoor had hij een te sterke levenswil, was en bleef hij tot op zijn oude dag te gretig om nog van alles mee te maken, hoe beperkt zijn actieradius ook werd. Ik heb hem het laatste jaar het woord ‘dood’ of ‘sterven’ nooit horen gebruiken. Zeker hing dat samen met zijn schroom, zijn terughoudendheid om tegenover anderen over zijn gevoelens te praten. Een maand geleden hoorden we hem tegen een Franstalige verpleegster in het ziekenhuis zeggen, die in een fotoboek van hem bladerde: “Dans mes photos, j’ai mis toute mon âme.” (Erik De Smedt)

* Er zijn er die zeggen dat Julien een radicaal fotograaf was. Iemand die resoluut koos voor het eigene van de fotografie en zocht naar diepte in het vertellen met dat medium. Hij had het er wel eens over dat de fotografie gewoon zijn pad had gekruist en hem, als bij toeval, en hem als een gevonden jas leek te passen. Hij had alle kunst lief, maar struikelde over de fotografie. Als ‘Alice in Wonderland’ viel hij, recht omhoog, in een diepe put en kwam in een wereld terecht die hij ten volle aftastte, onderzocht, beschreef en omarmde. Julien Coulommier was meer dan ‘de fotograaf’, hij was en blijft ‘de ziel van de kunstenaar’. Julien was een radicaal fotograaf omdat het nooit zijn bedoeling was radicaal te zijn. Hij poogde gewoon te spreken via zijn kunst, dit spreken was oprecht en zonder compromis. Hij kon met het medium spelen maar bleef altijd ernstig. Hij was een liefhebber van het medium dat hij koos. Julien is zijn artistieke loopbaan als ‘amateur’, als liefhebber begonnen. Hij is dat gelukkig ook altijd gebleven. (Jan Vromman)

* Lieve papa,

Toen we nog klein waren, las je Jan en mij voor uit De kleine Johannes van Frederik van Eeden. Over hoe de jonge Johannes uiteindelijk niet kiest voor de sprookjeswereld van Windekind, maar voor het echte, moeilijke leven 'waar de mensheid was en haar weedom.' Maar ... met als troost het sprookje dat hij nooit zou vergeten.

Zo leerde je ons ongemerkt en speels het leven kennen. Nooit was het saai. Tijdens de wandelingen 'rapten' we de ver
buiging van 'der', 'die', 'das' en de vervoeging van 'haben' en 'sein'.  Gewapend tegen de eventuele latere schoolse saaiheid.
'The Child is father of the Man' (Wordsworth)


Elke lente keek je uit naar het opschieten van de berenklauwen, je lievelingsplant, die je in je kleine tuin had binnengesmokkeld – tot ontsteltenis van de ‘weldenkenden’. Zou er dit jaar een reuzenberenklauw bij zijn?
Even onuitroeibaar leef je voort in allen die jou gekend hebben én in je prachtige foto’s, voor altijd zichtbaar. (Tarri Coulommier)


(foto: J.C. in zijn tuin, 3 oktober 2010, E.D.S.)

donderdag 1 mei 2014

De wereld leren lezen: Bertolt Brechts 'Oorlogs-ABC'

                                                                                           
 
 
1.

De dichter, zo wil het een oude wijsheid, is een ziener. In de betekenis van 'profeet' zou Bertolt Brecht dat gauw te 'pontificaal' hebben gevonden. Wel schreef hij in zijn geestelijk testament 'Aan hen die na ons komen' (1939, vert. Stefaan van den Bremt)

Graag was ik ook wijs. In de oude boeken staat wat wijs is
'
s Werelds strijdtoneel mijden en zijn korte tijd
Slijten zonder vrees
En het redden zonder geweld
Kwaad met goed vergelden
Zijn wensen niet bevredigen, maar vergeten
Geldt als wijs.
Dat alles kan ik niet.


2.

Maar misschien was hij in een andere zin wél een ziener.
Iemand die echt kijkt en ziet wat er aan de hand is. Die vooral verder
kijkt dan wat de oppervlakte van alomtegenwoordige mediale beelden het oog – strelend of choquerend – aanbiedt.

Brecht stond sceptisch tegenover het massamedium fotografie, hoezeer hij ook het ‘documentaire’ in kunst en literatuur waardeerde:

Een foto van de Kruppfabrieken of van de A.E.G. brengt bijna niets aan het licht over die instellingen.

In zijn gelukwens voor de Arbeiter-Illustrierte Zeitung schreef hij in hetzelfde jaar (1931):

De enorme ontwikkeling van de beeldreportage is voor de waarheid over de toestanden die in de wereld heersen nauwelijks winst te noemen: de fotografie is in handen van de bourgeoisie een vreselijk wapen tegen
de waarheid geworden. De reusachtige hoeveelheid beeldmateriaal dat de drukpersen elke dag uitspuwen en dat toch de eigenschap lijkt te bezitten ‘waar’ te zijn, dient in werkelijkheid alleen om in duister te hullen hoe de wereld echt in elkaar zit.

3.

Brecht knipte tijdens zijn ballingschap vanaf het einde van de jaren ’30 foto’s uit Skandinavische en Amerikaanse kranten en weekbladen, over nazi-Duitsland en het verloop van de Tweede Wereldoorlog. Hij kleefde ze op zwart karton en schreef er vierregelige gedichten bij. Daarin probeerde hij aan het licht te brengen wat de foto aan het oog onttrekt, wat hij niét laat zien.

Hoewel Brecht al in 1945 een handgeschreven exemplaar met foto’s en kwatrijnen aan Karl Korsch, zijn leermeester in het marxisme, had gestuurd, duurde het tot 1955 voor hij de Kriegsfibel in de DDR kon laten verschijnen. In een tijd van wederbewapening en Koude Oorlog had men in Oost-Berlijn bezwaren tegen het ‘pacifisme’ dat van Brechts verzameling uitging. Pacifisme was een scheldwoord, een teken van zwakheid tegenover de vijand.

Een ‘Fibel’ is een oud woord voor de eerste leerboekjes met prenten waarmee kinderen leerden lezen. Ruth Berlau schrijft in het voorwoord van de Kriegsfibel:

Dit boek wil de kunst bijbrengen om beelden te lezen. Want voor een ongeschoold iemand is het net zo moeilijk om een foto te lezen als zeg maar hiërogliefen. De grote onwetendheid over hoe de maatschappij functioneert, die door het kapitalisme zorgvuldig en brutaal overeind wordt gehouden, maakt van de duizenden foto’s in geïllustreerde magazines echte hiërogliefentabletten. De nietsvermoedende lezer kan ze onmogelijk ontcijferen.

Waar een abc-boekje de beginnende lezers aan de hand van beelden teksten wil leren lezen, gaat de Kriegsfibel net andersom te werk. De bundel leert met behulp van teksten beelden te lezen, of liever: de wereld die erachter schuilgaat.

4.

De 69 foto’s zijn chronologisch en thematisch gerangschikt – van de voorbereiding van de oorlog in de nazistische propaganda en de Spaanse Burgeroorlog in de jaren 1930 tot de catastrofe van de gebombardeerde grootsteden en het einde in 1945. Achterin zijn er aantekeningen waarin een aantal afgebeelde personen en gebeurtenissen historisch wordt toegelicht.

Op de rechterbladzijde staat telkens de foto, bijna steeds op zwarte ondergrond, vaak met het originele bijschrift en het vergezellende kwatrijn in het wit: licht in de duisternis. Op de linkerbladzijde staat soms niets, soms een korte aanduiding van de plaats en het jaar van handeling of de Duitse vertaling van het oorspronkelijke bijschrift.

Dat Brecht als dichtvorm het kwatrijn koos, hangt samen met zijn toenemende voorkeur voor beknopte veelzeggendheid. Maar misschien is het ook zijn nieuwe invulling van een subgenre dat traditioneel voor het verwoorden van – vaak berustende – ‘levenswijsheid’ werd gebruikt. Denk maar aan de Rubāʿīyāt van de Perzische dichter Omar Khayyám
(11
e-12e eeuw).

Om die traditie even op te roepen en dus het afwijkende van Brechts strijdbare foto-epigrammen duidelijker in de verf te zetten, eerst nog een voorbeeld in de vertaling van J.H. Leopold.

Gezien of niet de wereld, om het even: het is niets.
Wat gij gehoord, gezegd hebt of geschreven: het is niets.

Gereisd door de klimaten alle zeven: het is niets.
Tot studie en bespiegelen thuisgebleven: het is niets.


5.



De lezers van Brechts Kriegsfibel waren grotendeels in het nazistische Duitsland opgegroeid, met overeenkomstige denkbeelden. Is het daarom dat Brecht het boek begint met een typische propagandafoto van de Führer uit de vroege jaren ’30 en hem in de ik-persoon aan het woord laat?

Wie einer, der ihn schon im Schlafe ritt
Weiß ich den Weg vom Schicksal auserkürt
Den schmalen Weg, der in den Abgrund führt:
Ich finde ihn im Schlafe.
Kommt ihr mit?

[Als iemand die hem reeds al slapend bereed
Weet ik de weg, door het lot uitverkoren,
De smalle weg die naar de afgrond leidt:
Ik vind hem slapend. Komen jullie mee?]

De leider verschijnt hier als verleider en, met de subtiele ontmaskering in het derde vers, als iemand die zich schuldig maakt aan misleiding. Brecht zal hem verderop trouwens een paar keer de ‘Irreführer’ noemen. Dit kwatrijn herinnert aan een redevoering van Hitler in maart 1936: ‘Ik neem de weg die het lot mij dicteert met de zekerheid van een slaapwandelaar.’



In het tweede foto-epigram gaat de blik van boven naar beneden, naar ‘die da unten’, de arbeiders in de metaal-, lees: wapenindustrie. De dichter stelt vragen, de arbeiders antwoorden. Een dialoog als een ‘Lehrstück’ in het klein dat de maatschappelijke tegenstellingen en het paradoxale van de oorlog blootlegt.

“Was macht ihr, Brüder?” — “Einen Eisenwagen.”
“Und was aus diesen Platten dicht daneben?”
“Geschosse, die durch Eisenwände schlagen.”
“Und warum all das, Brüder?“ — “Um zu leben.“


[‚Wat maken jullie, kameraden? — ‚Een ijzeren wagen.‘
‚En uit die andere platen, zes of zeven?‘
‚Geschut, dat slaat door ijzeren wanden.‘
,En waarom dat alles, kameraden?’ — ‘Om te leven.’]


Doden ... om te overleven.



Waar de graven van onbekende soldaten in onze steden vaak pompeuze, staatsverheerlijkende monumenten zijn, hier een eenvoudig, geïmproviseerd graf van een onbekende, met een spelfout erop. Waar de doden stom zijn en dus ook geen kritiek
meer kunnen uiten, laat Brecht hier de ‘ik’ diep uit de grond spreken. Een weerwoord.

Daß er verrecke, ist mein letzter Wille.
Er ist der Erzfeind, hört ihr, das ist wahr.
Und ich kanns sagen: denn nur die Loire
W
eiß, wo ich nunmehr bin und eine Grille.

[Dat hij mag creperen is mijn laatste wil.
Hij is de aartsvijand, horen jullie, dat is waar.
En ik kan het weten, want alleen de Loire
Weet waar ik ben en een krekel, schril.]

De openheid van dat persoonlijk voornaamwoord ‘hij’: wie was de aartsvijand? Voor Hitler was de aartsvijand onder meer Frankrijk. Voor deze soldaat was het Hitler en vooral het systeem achter hem: het fascisme.



Franse soldaten, bevrijd na vijf jaar krijsgevangenschap, marcheren langs een weg in Duitsland naar huis. Het redactionele bijschrift zegt iets, maar niet genoeg. Brecht spreekt hen toe en corrigeert de eerste vreugde. Het doel is nog niet bereikt zolang een volk zich laat knechten.

Heimkehrer, ihr, aus der Unmenschlichkeit
Erzählt daheim nunmehr mit Schauder, wie’s
Bei einem Volk war, das sich knechten ließ
Und haltet euch nicht selbst schon für befreit.

[Jullie, repatrianten uit de onmenselijkheid,
Vertel voortaan thuis huiverend
Hoe het was bij een volk dat zich liet knechten
En beschouw jullie zelf toch nog niet als bevrijd.]




De laatste foto van Brechts Oorlogs-ABC toont opnieuw Hitler bij een redevoering, nu met achterban. In het begeleidende kwatrijn voert hij niet langer het woord, ‘Das da’ is niet eens meer een mens. Het is – ruimer dan een ‘historische figuur’ – een tendens in de samenleving. De inlassing van de geboortedatum zonder sterfdatum is geen toeval als je het slotvers leest.

Das da hätt einmal fast die Welt regiert.
Die Völker wurden seiner Herr. Jedoch
Ich wollte, daß ihr nicht schon triumphiert:
Der Schoß ist fruchtbar noch, aus dem das kroch.

[Dat daar had bijna de wereld geregeerd.
De volkeren werden hem de baas. Maar hoor,
Ik wou dat geen van jullie triomfeert:
De schoot is vruchtbaar nog waaruit dat kroop.]

Wie vroeg hoe actueel literatuur is?

6.

Onophoudelijk doen onheilsprofetieën de ronde over de teloorgang van het geschreven woord en van de literatuur,  met als boosdoener de beeldcultuur.

Brecht toonde met zijn Kriegsfibel meer dan een halve eeuw geleden aan dat net het samengaan van teksten en beelden, het op elkaar reageren – kort gezegd: de intermedialiteit – beide ten goede kunnen komen.

Ich benötige keinen Grabstein, aber
Wenn ihr einen für mich benötigt
Wünschte ich, es stünde darauf:
Er hat *Vorschläge gemacht. Wir                *
voorstellen gedaan

Haben sie angenommen.
Durch eine solche Inschrift wären
Wir alle geehrt.

 
Dit is de lichtjes gewijzigde tekst van een lezing die ik heb gehouden tijdens de herdenkingsmiddag over Bertolt Brecht op de slotdag van het Poetry International Festival 2011 in Rotterdam. Tenzij anders vermeld, zijn alle vertalingen van mijn hand. (Erik de Smedt)