vrijdag 23 maart 2012

Thuisloos

Sinds het midden van de jaren negentig lijdt de vader van de Oostenrijkse schrijver Arno Geiger (*1968) aan de ziekte van Alzheimer. Aanvankelijk denken de kinderen dat hun vader, die altijd al eigenzinnig was, zich laat gaan. Ze reageren onbegrijpend, zelfs kwaad. Pas als de diagnose duidelijk is, beseffen ze dat verwijten niet de juiste reactie zijn. Hij wordt eerst thuis verzorgd door familieleden. Als dit te zwaar wordt komt er externe hulp. Weer enkele jaren later moet de vader naar een instelling. Dit voor de betrokkene en de naasten pijnlijke proces van aftakeling en desoriëntatie wordt door Geiger minutieus opgetekend in een mooi geschreven verslag dat geen literatuur wil zijn – daarvoor is het te zeer gebaseerd op ware feiten – maar er onwillekeurig toch trekjes van krijgt.

De auteur beseft dat hij niet over zijn vader kan schrijven zonder zichzelf erbij te betrekken. Lange tijd hadden ze geen goede relatie. Vooral de neiging van zijn vader om zich in de cocon van zijn geregelde bestaan in te kapselen, zat de avontuurlijker aangelegde zoon dwars. Het ontbrak August niet aan ondernemingszin; zo bouwde hij als gemeenteambtenaar van boerenafkomst in de jaren vijftig zijn eigen huis, dat hij met de groei van zijn gezin ook steeds uitbreidde. Maar hij vertikte het zijn dorp in Vorarlberg te verlaten, zelfs voor een huwelijksreis. Ondanks de kinderen blijkt dat huwelijk trouwens al gauw een mislukking, omdat de echtgenoten te zeer verschillen. Zijn vijftien jaar jongere vrouw verlaat hem dan ook als hij al zeventig is, iets wat de man van vaste principes niet kan verkroppen.

Paradoxaal genoeg brengt de verwijdering die gepaard gaat met de dementie vader en zoon dichter bij elkaar. Arno ontdekt dat zij beiden kampen met het onvermogen om gevoelens mee te delen. Nu de vader als een koning in ballingschap in zijn eigen omgeving dwaalt en ook thuis steeds op zoek is naar een huis, beseft de zoon dat het beter is zoveel mogelijk mee te gaan in het leven in de fictie waarin hij is verzeild. De gedesoriënteerde bevestigen is beter dan hem te corrigeren of te bevragen. De in de war geraakte werkelijkheid van de zieke laten gelden kan juist een brug zijn naar hem en de verdwaalde zich toch enigszins thuis doen voelen. ‘Wij leerden dat de schijnheiligheid van de waarheid soms het ergste is.’

Scènes uit het heden, die vaak iets tragikomisch hebben (zonder dat de harde woorden en de agressiviteit die bij de ziekte horen worden verdonkeremaand) wisselen af met herinneringen van de zoon aan zijn vaders afkomst, jeugd, oorlogsjaren vol ontbering en het naoorlogse bestaan. Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door cursief gedrukte dialogen, die vooral indruk maken door de berusting en zelfs iets als instemming waarmee de vader zijn ziekte aanvaardt. Ook in de tekst worden vaak gespreksflarden aangehaald. ‘Een en ander is bij me stukgegaan, dat weet ik. Maar ik heb het niet meer nodig.’ Of nog: ‘Het leven is zonder problemen ook niet makkelijker.’

Der alte König in seinem Exil toont het toenemende begrip voor de ander, hoezeer hij zich ook uit de ‘normale’ prestatiegerichte mensenwereld verwijdert. Er ontstaat zelfs een nieuwe vriendschap tussen vader en zoon, waarbij de eerste grootmenselijk is in zijn positieve ingesteldheid en de laatste nog veel van de eerste leert. De dementie brengt het leven terug tot het elementaire. Arno Geiger ziet er een spiegel in van de fundamentele angst en de hulpconstructies waarmee ook gezonde mensen het verwarrende van de wereld om hen heen te lijf gaan. Hij is zijn vader dankbaar dat hij zijn kinderen leert wat het betekent oud en ziek te zijn, en hoe belangrijk het is de ogen niet te sluiten voor de feiten.

Toch is dit boek niet helemaal geslaagd. De opbouw is erg grillig, wat vooral stoort wanneer er tussen alinea’s plotseling van onderwerp wordt veranderd. Een beetje geforceerd is de neiging van de auteur om het concrete gebeuren te verbinden met algemene maatschappelijke en historische ontwikkelingen. En overbodig, omdat ze de authenticiteit doorbreken en het onopgesmukte waarmee de tranches de vie worden verteld, zijn de nadrukkelijke literaire vergelijkingen van de vader met personages van Thomas Bernhard en Samuel Beckett – alsof die het belang van het onderwerp moeten legitimeren. Ergens verwijst Geiger naar de uitspraak van Derrida dat men altijd om vergiffenis vraagt als men schrijft. Mag je het een schrijver die zo dicht blijft bij confronterende eigen belevenissen en ervaringen kwalijk nemen dat zijn relaas niet altijd toonvast is?


Arno Geiger, Der alte König in seinem Exil, Carl Hanser Verlag, 2011, 188 blz. Onlangs verscheen de Nederlandse vertaling (vert. W. Hansen) met een wat huiselijker titel en een romantischer omslag De oude koning in zijn rijk bij De Bezige Bij.